INVESTEREN IN RELEVANT ONDERWIJS auteur: Evert Mouw datum: 2011-02-03 online: http://www.furorteutonicus.eu/investeren-in-relevant-onderwijs Aanleiding Het kabinet heeft besloten tot bezuinigingen op onderwijs. Studenten die te lang over hun studie doen zullen 3000 euro bovenop hun gewone collegegeld moeten betalen. Ook krijgen de universiteiten een boete van hetzelfde bedrag. De voorgenomen bezuinigingen leidde tot veel protest. Dit omdat de regeling ook studenten treft die nu al studievertraging hebben opgelopen door bijvoorbeeld een bestuursjaar te doen. Ten tijde van hun keuze was deze maatregel nog niet bekend. Ook wordt als bezwaar genoemd dat universiteiten zo beloond worden om studenten maar snel een diploma te geven - anders krijgen ze immers een boete. Ook zouden juist de relatief zware bètastudies getroffen worden, die doorgaans tweejarige masters kennen. Een uitloop van één jaar voor een eenjarige master is natuurlijk iets anders dan een uitloop van één jaar voor een tweejarige master. Verder wordt genoemd dat het niet meer volgen van tweede studies, stages, en extracurriculaire activiteiten zoals buitenlandse ervaringen en bestuursjaren een nadelig effect heeft op de studenten die willen excelleren. Deze plannen zijn ook besproken op het ledenforum van de VVD op LinkedIn. [1] Op dit forum kwam naar voren dat niet iedereen overtuigd was van het belang van extracurriculaire activiteiten. Ook waren er vraagtekens bij het nut van veel opleidingen. Veel studenten worden na hun studie actief in een werkveld dat weinig of geen relevantie heeft met hun studiegebied. Dat kan te maken hebben met de wens om parttime te werken, of met een structureel te lage vraag op de arbeidsmarkt. Hierdoor kan de student niet verder in zijn of haar interessegebied. Inleiding Centraal moet staan: het belang van de samenleving in relatie tot het belang van het individu. De samenleving heeft belang bij goed opgeleide en productieve burgers. Die burgers zijn productief omdat ze daartoe voorbereid zijn door een opleiding. Dat die opleiding daarom aan moet sluiten bij het toekomstige beroepsgebied van de burger is evident. Voor de universiteit in het bijzonder geldt dat het geen opleiding voor ``iedereen'' is: talent, motivatie, interesse en een gedrevenheid voor wetenschap kenmerken de student die kiest voor de hoogste vorm van wetenschappelijk onderwijs. Voor studenten die niet primair op onderzoek gericht zijn, maar zich liever willen richten op hun latere beroep, is het beroepsonderwijs beter toegesneden. Ook voor de burger in de rol van student is het van belang dat zijn of haar studie toekomstperspectief biedt. Het gebeurd niet zelden dat voorlichtingsmensen op een universiteit een stralende toekomst beloven, terwijl de marktsituatie veel minder stralend is. Daarom moet de maatschappelijke vraag naar mensen in kennisgebied X beter aan gaan sluiten met de hoeveelheid studenten die starten met een opleiding in kennisgebied X. Uiteraard is de vraag niet altijd constant, maar voor elk studiegebied is wel een gemiddelde vraag, een trend, en een betrouwbaarheidsinterval te bepalen. Uitwerking De indicatie van de vraag kan gebruikt worden om te bepalen hoeveel studenten voor een studie ook werkelijk een beurs zullen krijgen. Die hoeveelheid moet altijd wat groter zijn dan de vraag, vanwege (1) de onzekerheid van de vraagindicatie, en (2) omdat ook altijd studenten afvallen. Als er meer studenten zijn dan de vraagindicatie toestaat, dan valt de keuze op de studenten met de beste cijfers tijdens de vooropleiding. De studenten die buiten de boot vallen en toch gemotiveerd zijn de betreffende studie te volgen, kunnen dat doen, maar zullen geen of minder studiefinanciering tegemoet zien. Dat is een prikkel om na te denken over een andere studie waar de samenleving wellicht meer behoefte aan heeft en waar de student in kwestie ook meer baanzekerheid voor terugkrijgt. Dit betekent ook dat de zgn. numerus fixus voor alle studies opgeheven kan worden. Het systeem waarbij toeval kan bepalen of een student wel of niet een studie kan aanvangen is toch al niet zo fraai. De vraagindicatie kan bepaald worden door uit te gaan van historische gegevens over de aantallen aangemelde en afgestudeerde studenten in een bepaald kennisgebied. Verder kan gekeken worden naar het gemiddelde bruto maandsalaris, het percentage dat binnen drie maanden een baan gevonden heeft, het percentage dat na drie jaar nog in de sector werkt, het percentage dat fulltime werkt, het percentage dat tevreden is over de aansluiting van de opleiding op het werk, et cetera. Er zijn nogal wat criteria mogelijk; door deze gewogen op te nemen in de functie die de vraagindicatie berekend kan een indicatie bepaald worden die met meerdere factoren rekening houdt. De vraagindicatie is te berekenen met diverse rekenmodellen; het te hanteren rekenmodel is een keuze van zowel politieke als technische aard. Uiteraard is het niet eenvoudig om kennisgebieden te bepalen. Zo kan bijvoorbeeld een sterrenkundige soms een prima programmeur worden. Wel is duidelijk dat een informatica-opleiding daartoe een betere voorbereiding geeft. Of een opleiding X ook een goede voorbereiding is voor werk in kennisgebied Y is dan ook geen ja/nee vraag, maar eerder een ``fuzzy'' vraag die een antwoord op een schaal tussen 1% en 100% behoeft. Voorbeeld Op de website studiekeuze123 [2] worden vier criteria gehanteerd: werkend (%), bruto maandloon, vaste baan (%), en baan op niveau (%). Dit komt niet helemaal overeen met de door mij voorgestelde criteria, maar is wel een goede benadering. De top drie posities worden ingenomen door tandheelkunde, fiscale economie en technische aardwetenschappen. Zulke studies moeten dus aangemoedigd worden, en van een beperkende prikkel kan dus geen sprake zijn. Eerder moet gedacht worden aan een stimulerende maatregel, zoals mogelijk een extra toelage bovenop de normale studiefinanciering. Dezelfde website toont dat studies zoals museologie, talen en culturen van het nabije en midden-oosten, en autonome beeldende kunst een erg slechte prognose hebben voor de latere kansen van de student in de samenleving. Maar de helft van de mensen die autonome beeldende kunst studeerden hebben werk; het gemiddelde bruto maandloon ligt onder de duizend euro. Slechts 1/3 heeft een vaste baan. Deze studie is kandidaat voor het instellen van een maximum aantal te subsidiëren studenten. Minstens de helft van de studenten volgt de studie zonder maatschappelijk vooruitzicht. De studie autonome beeldende kunst wordt op maar liefst elf plaatsen in Nederland aangeboden. Conclusie Het is mogelijk om relevant onderwijs aan te bieden: relevant voor zowel de toekomstige economisch zelfstandige burger als voor de samenleving. Daartoe moet wel enige vorm van afstemming van vraag en aanbod plaatsvinden. Dat ontbreekt nu nog. Door studenten en opleidingen te financieren die maatschappelijk relevant zijn kan een betere aansluiting van studie en carrière mogelijk worden. Studiefinanciering moet afhankelijk worden van de maatschappelijke vraag. Noten: [1] LinkedIn discussie Group: VVD Volkspartij voor Vrijheid en Democratie Discussion: Een mogelijke invoering van een langstudeerderstarief van € 3000 extra per jaar past niet bij het liberale gedachtegoed van de VVD URL: http://www.linkedin.com/e/inwi79-gjnywl0m-1b/vaq/41047845/45785/30953542/view_disc/ [2] studiekeuze123 Snelvergelijker Baankans URL: http://www.studiekeuze123.nl/Snelvergelijker/SnelvergelijkerBaankans.aspx?v=Baankans&s=KAEyAA%3d%3d&sa=1