Furor Teutonicus blog | over | volg | teuto | lyme | archief | doneer | todo
🕰️
  ⬩  
✍️ Evert Mouw
  ⬩  
⏱️ 22 min

The Human Condition van Hannah Arendt: een introductie in thema’s

  The Human Condition
  Hannah Arendt
  Second Edition (1958, 1998)

Dit artikel kun je ook downloaden als PDF

Inleiding

In 1958 verscheen het boek The Human Condition van de filosofe Hannah Arendt. Ze is bij het grote publiek vooral bekend geworden door haar rol bij het Eichmann-proces. Haar thema was de banaliteit van het kwaad. Dit is goed in beeld gebracht in de film Hannah Arendt (2012).

Als Joodse en zionistische vrouw was ze betrokken bij het ontstaan van de Joodse staat, Israël. Intrigerend is haar romantische relatie van een jaar met haar leermeester Heidegger, die bekend stond om zijn sympathie voor het Nationaal-Socialisme en onder de nazi’s veel invloed kreeg op de Duitse universiteiten. Heidegger staat bekend als een kundig en invloedrijk filosoof. Later ging ze in de VS wonen. Als mens staat ze daarmee in het midden van de driehoek van het Duitse, Angelsaksische en Joodse denken. In haar boek verwijst ze veelvuldig naar de oude Grieken.

Haar werk was misschien iets te lastig en iets teveel buiten de momenteel overheersend empirische lijn van de opleiding politicologie om daar behandeld te worden, maar ik hoorde er tijdens mijn studie wel over. Ik kocht het boek, liet het een poosje liggen, en had recentelijk eindelijk tijd, rust en gelegenheid om het ter hand te nemen. Ik heb tijdens het lezen voor mijzelf wat aantekeningen gemaakt. Die heb ik uitgewerkt in een aantal thema’s zodat ik anderen misschien een introductie kan geven. Latere aantekeningen verwijzen ook naar de juiste paginanummers. Deze aantekeningen natuurlijk geen vervanging voor het lezen van haar werk! De meeste aandacht schenk ik aan de politieke aspecten omdat daar mijn meeste interesse naar uitgaat. Ik mis de scholing en kennis op om alle filosofische nuances en connecties in te gaan.

Ik moedig de lezer aan niet alleen zijn of haar voorkennis en verstand te gebruiken, maar ook de verbeelding te trainen. Hannah schreef:

Strangest of all modern societies, the society of scientists and the republic of Letters […] anticipated in many respects, by sheer force of trained and controlled imagination, the radical change of mind of all modern men which became a politically demonstrable reality only in our own time. (pag. 271)

Arbeid en werk

Hannah maakt een onderscheid tussen arbeid (labor) en werk (work) — een volgens haar oud onderscheid dat al gemaakt werd in de oudheid.

Arbeid is nodig om het levensproces zelf aan de gang te houden. De vruchten van de arbeid worden vrijwel meteen geconsumeerd. (Het begrip “consumptie” komt later nog aan de orde.) Arbeid is het inzaaien van het veld, het oogsten, een kind baren en de borst geven, het ritmische opstaan, zwoegen, eten, uitrusten, altijd volgens een vast patroon, zonder eindpunt. Leven en arbeid horen bij elkaar.

Werk levert een werkstuk op: een gereedschap, kunstwerk, of iets anders dat zelf niet meteen geconsumeerd wordt. (Hannah gebruikt niet de moderne betekenis van consumptie, waarbij iets niet hoeft te vergaan tijdens de consumptie.) Werken is niet cyclisch, niet volgens een vast patroon. Waar arbeid gericht is op het proces zelf, is werk gericht op het eindresultaat. Dit eindresultaat ligt niet in het levensproces zelf, maar in het kunstmatige. Een werkstuk kan de maker verheffen doordat hij iets kan maken dat langer zal bestaan dan zijn eigen lichaam. Werk is gericht op het maken van een wereld die bestendiger is dan het eigen leven.

Nederlands      arbeid      werk
Engels          labour      work
Duits           arbeit      werk
Frans           travail     œuvre
Grieks          ponos       ergon
Latijns         labor       fabrica
-
Arbeid en werk in verschillende talen. (pag. 80)
Met dank aan Erik voor verbeteringen.

Gereedschappen, het resultaat van werk, kunnen de arbeid verlichten, maar het fundamentele karakter van arbeid blijft onveranderd. Arbeid levert dingen op die snel weer geconsumeerd worden. De gereedschappen zelf gaan echter niet of nauwelijks verloren door het gebruik ervan in de arbeid.

De uitvinding van machines maakt het onderscheid iets lastiger. Machines nemen de arbeid over, en ze werken ritmisch. In de moderne samenleving zien we het verschijnsel dat de ethiek en het wereldbeeld van de arbeider centraal staan, dat de duurzaamheid van werk geen grote deugd meer is, en dat het consumeren centraal staat.

Actie en contemplatie

Door arbeid en werk houden mensen zichzelf en hun omgeving in stand of veranderen ze die. Er is nog een derde: de actie die mensen nemen door, in het web van menselijke relaties, politiek initiatief te nemen. Met woorden kunnen dingen in gang gebracht worden. In de publieke ruimte wordt je gehoord en gezien. Daar, in de publieke ruimte, worden verhalen onthouden en gemaakt. Als iemand sterft blijft hij voortleven in de verhalen en herinneringen die de gemeenschap, of de geschiedschrijver, zich onthouden heeft van de persoon.

Werk heeft ook de eigenschap van het nalaten van werkstukken die verder reiken dan het leven van de maker, maar de werkstukken zijn dikwijls minder sterk gekoppeld aan de persoon achter het werkstuk. Alleen bij kunstwerken wordt de maker van het werkstuk meestal niet vergeten.

Voor actie is moed nodig. Je bent immers zichtbaar. Alleen dan, in confrontatie en samenspel met anderen, worden blijvende verhalen geweven. En de gevolgen van je actie zijn ongewis. Je neemt zelf initiatief, maar het is nooit zeker welke acties anderen zullen nemen. Het is onvoorspelbaar hoe de keten van (re)acties zal lopen. De gevolgen van actie kunnen zich nog heel lang na de dood van een actor voordoen. Actie is, meer nog dan werk, een manier om boven de eigen sterfelijkheid uit te stijgen.

Maar actie leidt niet tot het aanschouwen van het eigen innerlijk, de goden, de hogere waarheden, of de essentie van dingen. Inzicht en kennis beginnen met verwondering, met het aanschouwen.

Contemplatie, het je terugtrekken in je eigen tempel, biedt je de kans om de verwondering te ervaren, het hoge te zien, het onsterfelijke te aanschouwen.

De wereld en de hemel

In de oudheid was het werken (dus niet: arbeiden) aan de wereld (de verzameling van werkstukken, bijv. huizen, tempels en kunstvoorwerpen) en de actie (in het web van menselijke relaties en verhalen) datgene dat tot voortreffelijkheid kon leiden en de mens als individu een vleugje onsterfelijkheid konden geven. Actie staat daardoor boven contemplatie (zie actie en contemplatie).

Door de opkomst van het Christendom werd de huidige wereld en het aardse leven gedegradeerd. Voor de Christenen is deze wereld zondig en vergankelijk, evenals het persoonlijke leven van de mens. Een nieuwe aarde en een nieuw leven werden in het vooruitzicht gesteld. Contemplatie kwam hoger in de rangorde te staan dan actie, werk en arbeid. Echter, wie niet arbeidt, zal niet eten.

Plato deed al iets wat daar op leek door de Homerische wereldindeling om te draaien. Niet de helden, het aardse, maar de Vormen (Ideeën) waren voor hem het hoogste.

De overwinning van de arbeid, het ritmische inspannen en consumeren, heeft in onze tijd zowel de arbeid als de contemplatie teruggedrongen.

Privaat, publiek en sociaal

Eerst was er de kleine boerengemeenschap. Een boerderij was dikwijls eigendom van een familie, en het hoofd van de familie (pater familias) beschikte over leven en dood van de mensen op de boerderij. Het was een plek van arbeid, het werken met land en dieren en het in stand houden van het leven.

Als dit alles stabiel en goed verliep kon de pater familias de zorg om het economisch overleven vergeten. Hij kon zich gaan wijden aan actie (politiek) of contemplatie (religie).

Hij kon naar de markt, naar het plein, naar de publieke ruimte, waar hij gezien en gehoord werd door andere familiehoofden. Zij waren allen vrij – vrij van verplichtingen en zorgen over hun dagelijkse bestaan. En zij leefden op voet van gelijkheid. In die publieke ruimte was er plaats voor het bedrijven van politiek, voor discussie, voor het werken aan de eigen voortreffelijkheid en het zich in dienst stellen van de politieke gemeenschap (polis).

De polis, de politiek, hield zich niet bezig met het private domein. Iedere burger (familiehoofd) bepaalde zelf hoe hij zijn zaken regelde. Het private eigendom was dan ook onaantastbaar.

Met de opkomst van het sociale domein veranderde dat. Sociale overwegingen gingen zich bezig houden met de mensen en bezittingen in het private domein. De staat nam daarmee de klassieke rol van de familie over. Veel moderne natiestaten hebben zich ook beroepen om de natie als grote familie, en hun bestuurders vergeleken zichzelf met de vaders van families.

Dit sociale domein zou echter ook het politieke domein gaan overschaduwen. Politiek, het gezien en gehoord worden, het maken van unieke verhalen, het streven naar individuele voortreffelijkheid, het maken van werken gericht op de eeuwigheid — dat alles werd vervangen door een bureaucratie gericht op voorspelbaarheid, controle, en uniformiteit. Daarmee kreeg het sociale domein iets totalitairs.

Slaven, leven en vrijheid

Voor slaven was er in de oudheid weinig medelijden. Je werd slaaf door een oorlog te verliezen en niet de moed te hebben een einde aan je eigen leven te maken. Niet het leven zelf, maar wat we tegenwoordig de “kwaliteit” ervan zouden noemen telde. Een slaaf was niet vrij om zich in de wereld van de politiek (actie) te bewegen, en ook in de wereld van het werk (kunsten en ambachten) speelde hij normaliter geen rol. Daarmee kon hij zich nooit verheffen boven zijn sterfelijkheid. Hij liet geen werken of verhalen na.

Pas in het Christendom werd het leven zelf heilig, paradoxaal genoeg juist door het ondergeschikt te maken aan een leven na de dood. Als dit leven niet meer centraal staat, dan is het werk of de actie van dit leven ook niet meer het belangrijkste. Geloof (contemplatie) kwam bovenaan te staan, en het leven was in eigendom van God. Zelfmoord zou voortaan gezien worden als een ernstige zonde. Een moordenaar kon vaak nog rekenen op een Christelijke begrafenis; een zelfmoordenaar niet.

Persoonlijke aanvulling (Evert): Moord is, hoewel een misdaad tegen God, in intentie toch vooral een misdaad jegens een ander mens, terwijl zelfmoord een misdaad is tegen de beschikking van God. Toch is, ook in het Christelijke Europa, het m.i. altijd bewonderenswaardig gebleven als iemand liever sterft (zelfs door zelfmoord) dan dat hij zich overgeeft of tot slaaf laat maken. Diezelfde houding zien we terug bij de legionnaires van Rome, en ook bij de Teutoonse vrouwen die gevangen genomen waren door Rome en liever kozen voor zelfmoord dan dat zij en hun kinderen tot slaaf gemaakt zouden worden. Rome wist toen dat de Teutoonse stam en de hen verwante stammen gevaarlijke tegenstanders zouden zijn. Kracht ontstaat niet door nooit te verliezen, maar door te weigeren zich slaaf te laten maken.

Slaven en zichtbaarheid

Een kenmerk van actie is het gezien en gehoord worden in de publieke ruimte. Om die reden is het zichtbaar worden in de publieke ruimte altijd politiek van aard. In een voetnoot (pag. 218, nr. 53) haalt Hannah de Romein Seneca aan via Westermann (p.1000). In de Senaat wordt besproken of slaven voortaan in herkenbare kledij in de publieke ruimte moeten verschijnen, zodat ze gemakkelijker te herkennen en te controleren zijn. De senatoren stemmen tegen, omdat de slaven dan ook elkaar kunnen herkennen, en zich bewust kunnen worden van hun politieke macht. In werkelijkheid is dat nauwelijks een bezwaar, zoveel slaven zijn er niet, maar de Romeinen waren gevoelig voor de politieke macht die ontstaat door het publieke verschijnen.

Macht ontstaat in de publieke ruimte door actie, door spraak, door gezien en gehoord te worden. Macht kan niet opgeslagen worden; het moet telkens weer in de actualiteit plaatsvinden. Zonder deze macht wordt een samenleving of politieke gemeenschap machteloos en impotent. Macht bestaat enkel als woorden en daden nog met elkaar verbonden zijn, als woorden leiden tot daden. Als woorden echter gebruikt worden als een soort gordijn om intenties te verbergen, dan is er geen echte macht meer. Woorden en daden kunnen ingezet worden om nieuwe realiteiten te scheppen. Ook materieel rijke samenlevingen gaan ten onder als deze vitale activiteit zich niet langer actualiseert. Een kleine groep mensen, goed georganiseerd, kan heersen over een grote massa mensen en kan rijkere groepen verslaan. (pag. 200)

Vluchten uit de wereld

De wereld, het product van menselijk werk, kan ontvlucht worden door je enkel op je lichamelijke behoeften te richten. Genot en pijn zijn privaat en kunnen ervaren worden zonder in de wereld actief te zijn. In de basis is dit vooral een vermijden van pijn en van de risico’s van de onvoorspelbare wereld. (pag. 112)

Stoïcisten, Epicuristen en hedonisten vluchten voor de wereld weg. Natuurlijk zijn de hedonisten moeilijk te vergelijken met de Stoïcisten en Epicuristen die zo streng voor zichzelf waren, maar in hun vermijden van de actie, de wereld, en de niet te voorspellen keten van gevolgen in het web van menselijke relaties, vinden ze vooral een vermijding van pijn en geen werkelijke invulling. (pag. 113)

De consumptiemaatschappij en de overwinning van de arbeider

De emancipatie van de arbeid (dus niet de arbeidersklasse, maar het arbeiden zelf) heeft het consumeren centraal gesteld, omdat het consumeren, of meer precies gezegd het maken van consumptiegoederen die in hun consumptie opgebruikt worden, nu juist het doel is van de arbeid. Arbeiders hebben toegang tot de publieke ruimte, en alle menselijke inspanningen lijken nu langs de maatstaf van de arbeid, en daarmee het consumeren, gelegd te worden. (pag. 126)

De hoop van Marx en van anderen was dat de arbeidende mens, door het ontstaan van vrije tijd, de energie en tijd zou hebben om zich toe te leggen op andere vlakken, verheffend, zijnde andere vlakken dan de arbeidende. Maar die hoop is niet in vervulling gegaan. De vrije tijd werd door de animal laborans vooral gebruikt voor het consumeren, toch het doel van het arbeiden. Hoe succesvoller de arbeid en hoe meer vrije tijd, hoe meer er futiliteiten geconsumeerd worden. De publieke ruimte werd na de emancipatie van de arbeider beheerst door de moraal van de arbeid. Daarom kan er ook geen echte publieke ruimte meer zijn, maar enkel nog een openbare ruimte waar privézaken getoond worden. (pag. 133-134)

Dat de arbeid als menselijke bezigheid duidelijk gewonnen heeft blijkt uit het feit dat alle bezigheden anders dan arbeid al snel bestempeld worden als vrije tijd of als hobby. Alleen de kunstenaar krijgt van de samenleving de kans op een andere manier te leven; de kunstenaar is eigenlijk nog de enige “werker” in de ware betekenis van het woord; alle anderen arbeiden. (pag. 127)

Vergeving

Het kunnen vergeven is, net als het verrichten van wonderen, volgens Jezus binnen het bereik van mensen. Hannah plaatst dit inzicht op hetzelfde niveau als de hoogte waarop Socrates het denken heeft gebracht. (pag. 247)

Actie, bij Hannah Arendt, is het acteren in het web van menselijke relaties, waar je gezien en gehoord wordt. De gevolgen van een actie zijn nooit helemaal te voorspellen. Natuurlijk loopt het af en toe fout af. Of, beter gezegd, het loopt nooit echt af: alles is een keten van acties en reacties en weer nieuwe acties.

Soms voelt dat zinloos aan en Stoïcijnen en Epicuristen trekken zich daarom vaak terug uit de wereld van actie, net zoals mensen die voor enkel contemplatie kiezen.

Maar actie is nodig, voor de samenleving en voor de ontwikkeling van ons mens-zijn. Actie is, meer dan materiële welvaart, wat de samenleving vitaal houdt. Als actie door wil gaan, dan zal het niet verlamd moeten worden door onbedoelde gevolgen en fouten. Alleen door daar vergeving voor te geven kan voorkomen worden dat alles tot stilstand komt.

Zonder vergeving zouden we altijd gebonden blijven aan de consequenties van een handeling. Om dit te doorbreken zijn anderen nodig, die vergeven.

Het concept vergeving als kernwaarde is in het Westen geïntroduceerd door Jezus van Nazareth. Hoewel hij dit in een religieuze context deed maakt dit het concept niet minder belangrijk voor de seculiere wereld. Jezus maakte wel een onderscheid tussen kleinere overtredingen (hamartenein) en zaken die in dit leven niet vergeven kunnen worden (skandala). Er is dus wel een categorie daden die voorbij vergeving gaan. (pag. 240 voetnoot 80 & Lucas 17:1-5) Hannah stelt dat het doelbewuste kwaad maar weinig voorkomt, volgens haar misschien minder vaak dan goede daden. Het meeste kwaad is niet zo doelbewust. (Vergelijk dit ook met haar concept De banaliteit van het kwaad.)

Persoonlijke aanvulling (Evert): Het probleem met het geven van vergeving ontstaat op twee manieren. In de eerste plaats kan het in een sociale of politieke omgeving als zwak overkomen: je laat over je heen lopen. Dit nodigt de andere speler en ook derden uit om daar misbruik van te maken. Het is om die reden vaak belangrijk om de hoofdverantwoordelijken van kwaad een prijs te laten betalen. Een ander probleem is dat de actor en zijn actie, de persoon en zijn handeling, zelden helemaal te scheiden zijn. Zonder de inperkende werking van vergelding kan het vervelende probleem zich herhalen omdat de persoon achter de handeling dezelfde blijft. Maar dit effect wordt vaak te zwaar ingeschat; in de politieke psychologie wordt dit de fundamental attribution error genoemd. Het handelen van een bestuurder is vaak meer ontstaan uit de unieke omstandigheden van een situatie dan volledig verklaarbaar uit zijn persoonlijkheid en vaardigheden.

Belofte

Bij het vergeven hoort ook het beloven. Een belofte heeft veel vormen, zoals de wetten, contracten, menselijke relaties en dies meer. Zonder de belofte, zonder het vertrouwen, kan niet samengewerkt worden aan iets gemeenschappelijks.

Iemand die iets belooft toont daarmee zijn kracht en autonomie. Hannah verwijst naar Nietzsche, die dit koppelde aan de trots en het geweten. (pag. 245 voetnoot 83)

De wereldziel

Zit er een verborgen kracht achter de gebeurtenissen in de Wereld? Plato’s god stond er volgens Hannah symbool voor dat echte verhalen (in tegenstelling tot onze verzonnen verhalen) geen auteur hebben. Deze god van Plato was de voorloper van het Toeval, de “onzichtbare hand”, de Natuur, de wereldziel, klassenbelangen en dergelijke. Daarmee probeerden Christelijke en moderne geschiedfilosofen een probleem op te lossen. (pag. 185)

Welk probleem? Dat de geschiedenis zijn bestaansrecht ontleent aan de mensen, terwijl diezelfde geschiedenis niet door de mensen gemaakt wordt. Dat zo’n onzichtbare hand nodig is, geeft aan dat de geschiedenis gaat over acties en daden, niet over trends of krachten of ideeën. Actie is het handelen in het web van menselijke relaties, het zich tonen in het publieke domein, het in gang zetten van dingen waarvan de gevolgen onzeker en onvoorspelbaar zijn. Actie is het domein van de politiek — geschiedsfilosofie is eigenlijk politieke filosofie. (pag. 185)

Mens als maat der dingen

Homo faber, de werkende (dus niet: arbeidende) mens die werkstukken maakt, heeft voordat hij een werkstuk maakt eerst een mentaal beeld in zijn hoofd, een blauwdruk. Iemand die stoelen maakt zal in zijn hoofd een soort ideale stoel hebben, met ideale vormen. Die stoel wordt voor mensen gemaakt, maar de mens zelf kan niet gemaakt worden. In de wereld van de dingen die we maken is het hoogste wat we kunnen maken, of beter gezegd het hoogste ideaalbeeld, iets wat beter of hoger is dan de mens. Daarom is de mens in zo’n geval niet geschikt als maat der dingen. (pag. 166-167)

Isolatie en werk

Geen werkstuk kan gemaakt worden zonder isolatie van de werker. De maker moet alleen zijn, niet afgeleid door anderen, alleen met het mentale beeld dat hij voor zich heeft en dat zijn handen stuurt om het werkstuk vorm te geven. Het meesterschap is hier het meesterschap over materialen, niet over personen. Het zgn. teamwork is dodelijk voor werkmanschap. Teamwork hoort bij het arbeiden, het gezamenlijk repetitief bezig zijn met taken die goed in stukjes gehakt kunnen worden, zonder dat leidende Vormen of excellentie nodig is. Maar de maker van een werkstuk moet alleen werken, en komt pas in contact met anderen als hij het resultaat toont aan anderen, op de marktplaats voor het publiek. (pag. 161)

De horlogemaker

Voor de homo faber is alles het resultaat van een fabricageproces. Dat fabriceren is een middel, het doel is nog steeds het werkstuk. Pas in onze moderne tijd is het proces zelf belangrijker geworden dan het eindresultaat. Dit is het geval bij de wetenschapper, voor wie het weten belangrijker is dan het eindproduct; de praktische toepassing van kennis is ondergeschikt, is een bijproduct van de zoektocht naar kennis. Deze omkering van doel en middel bleef mogelijk zolang het mechanistische wereldbeeld van de homo faber dominant bleef. In die mechanistische visie was de natuur of schepping het eindproduct, vergelijkbaar met een horloge, dat gemaakt was door een horlogemaker of God. (pag. 297)

Aangeboren slechtheid

Het idee dat mensen van nature slecht en zondig zijn is niet Christelijk of bijbels, hoewel het verbonden is met het concept erfzonde. Het idee is schadelijk en afstotelijk. Waar de oude filosofen hun verbeelding en geheugen gebruikten om hun geluk te beseffen, gebruikten de puriteinse moralisten een soort boekhoudkundige berekening van goede en slechte daden om hun geluk en zaligheid te berekenen. Alsof dit een zaak is van optellen en aftrekken! (pag. 310)

Geloof, hoop en wonder

Het wonder begint bij de geboorte van een nieuw mens, waarmee ook nieuwe mogelijkheden geboren worden. Nieuwe geboorten redden de samenleving van het vastroesten en vastlopen. Het maakt geloof en hoop mogelijk. Deze twee dingen werden niet hoog aangeslagen door de filosofen van het oude Griekenland. Ze vonden geloof zeldzaam en niet zo belangrijk, en hoop zelfs een slechte eigenschap, eentje die uit de doos van Pandora ontsnapt was. En juist dat heeft het Evangelie gebracht: “Er is een kind geboren.” (pag. 247)

Twijfel

Filosofie begint met verwondering. Je ziet met je zintuigen de wereld om je heen, en je verwondert jezelf. Je gaat vragen stellen. Je gaat denken. Zintuigen en ratio vertellen je dingen over de wereld, en uiteindelijk eindig je weer bij de verwondering. De filosofie is tot Descartes de uitdrukking geweest van die verwondering. (pag. 273)

Maar dan komt de uitvinding van de telescoop door Galileo. Niet langer zijn het alleen onze zintuigen en onze ratio die ons de wereld tonen. Het is nu een instrument, een werkstuk, dat de wereld toont. En we zien er meer mee dan ooit. Oude opvattingen moeten plaats maken voor nieuwe kennis. De twijfel zet in: kunnen we onze zintuigen nog wel vertrouwen? De mensen die hun zintuigen, hun ratio en de contemplatie gebruikten legden het af tegen het werk van een homo faber, een instrument. (pag. 274)

Eeuwenlang dachten we dat de zon om de aarde draait, omdat we dat met onze ogen zo zagen. Het bleek foutief. Het Zijn en het Verschijnen komen niet met elkaar overeen, en dus moeten we twijfelen aan wat we zien. Marx noemde dit de basisveronderstelling van alle moderne wetenschappen. Descartes heeft hierover nagedacht en niets, geen zintuiglijke waarneming en geen gedachte en geen geloof, ontsnapt aan de Cartesiaanse twijfel. Zelfs in de religie komt twijfel, voor het eerst grondig uitgewerkt door Kierkegaard. (pag. 275)

De Cartesiaanse twijfel laat weinig heel. Bestaat er wel zoiets als Waarheid? Die waarheid leek zich te openbaren aan de zintuigen, aan de rede, en via contemplatie; veel oude filosofen en heidense godsdiensten beweerden de waarheid ontdekt te hebben. Het hield geen stand. En is het Zijn wel kenbaar? Het lijkt steeds weer nieuwe, andere Verschijningen op te werpen. Leven we in een wereld van illusies? (pag. 276)

In de nieuwe wetenschap is het ontdekken een proces geworden, en afhankelijk gemaakt van instrumenten en mechanische methoden. De verwondering heeft plaats gemaakt voor twijfel. Door deze wetenschap als maakproces is wat het ontdekt ook een soort werkstuk geworden. De methode beperkt wat er ontdekt kan worden en ervaren kan worden.

Leven

Als we aan alles twijfelen, dan toch niet aan het feit dat we leven. Hannah noemt de leven-filosofen Marx, Nietzsche en Bergson. Leven is het Zijn dat we ontdekken door in onszelf te kijken. Leven is actiever dan alleen Bewustzijn. (pag. 313, voetnoot 76)

Het Christendom draaide de rollen om tussen de wereld (als maaksel van menselijke acties en werk) en het leven. Omdat de ziel onsterfelijk was, daalde de wereld in aanzien. Wat eerst kortdurig, sterfelijk en dus minder belangrijk was, namelijk het leven van een mens, werd nu onsterfelijk en heilig. Dat zette de politieke verhoudingen ook flink op zijn kop. (pag. 314) (zie ook De wereld en de hemel)

Juist de mensen die geen hoop hadden kregen nieuwe hoop. De verlossing lag niet in het werken in of aan deze wereld, maar in het eeuwige leven na dit leven. De politiek, eerst een middel om naam en verhalen te maken die langer duurden dan het eigen leven, verwerd nu tot iets dat een lagere status had, iets wat nu eenmaal noodzakelijk was. Deze wereld is voor Christenen immers meer vergankelijk dan het leven van de eigen ziel. (pag. 314)

Voor de heidenen was het leven niet heilig, en daarom was een leven in ziekte, zonder uitzicht op genezing, het ook niet waard om verlengd te worden. Ook zelfmoord was toegestaan om de eigen waardigheid te behouden, bijvoorbeeld om te voorkomen dat je slaaf zou worden. (pag. 315)

Volgens Hannah zit de Hebreeuwse godsdienst in tussen de heidense notie dat de wereld minder sterfelijk is dan de mens en de Christelijke notie dat de individuele ziel minder sterfelijk is dan de wereld. De Joodse godsdienst stelt het leven van het volk centraal. (pag. 315)

Hoe dan ook, door dit centraal stellen van de onsterfelijkheid en heiligheid van het menselijke leven werd het begin van dit leven, de fase hier op aarde, vooral een oefening voor de eeuwigheid, en niet primair gericht op deze wereld. Wat je in de wereld hier doet — arbeiden, werken, contemplatie — raakte ondergeschikt, het deed er niet meer zo toe. De verschillen tussen de verschillende modi van bestaan en leven deden er daardoor ook minder toe. (pag. 316)

Hogere activiteiten

In de proloog schrijft ze dat een wereld van arbeiders wel een egalitaire samenleving moet opleveren; want zo leven arbeiders samen. Geen klassen, geen aristocratie van politieke of spirituele aard kunnen hierin bestaan. Zelfs ministers zien dan hun baan als iets dat noodzakelijk is voor het leven van de samenleving. Zo’n samenleving vergeet de hogere activiteiten van het bestaan. Zelfs de vrijheid die gewonnen wordt kan dan niet betekenisvol gevuld worden. (pag. 5)

Hannah besluit haar boek met een opmerking over het denken. Dat denken staat niet onafhankelijk in een ivoren toren, maar is kwetsbaar. Dit denken hoort bij de vita activa en is van belang voor de toekomst van de mensheid. (pag. 325)

the human condition - cover

Deze blogpost werd in december 2022 overgezet van WordPress naar een methode gebaseerd op Markdown; het is mogelijk dat hierbij fouten of wijzigingen zijn ontstaan t.o.v. de originele blogpost.